Uitspraak 27-04-2006 RECHTBANKBron: www.rechtspraak.nl/ LJN: AW4785, Rechtbank Zwolle, 07.44000506 + 07.460102-06 + 07.460103-06 Printbare versie Uitspraak S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Van Barneveld, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. Van der Borg, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte voor de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren (met aftrek). Voorts heeft zij gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege en dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] zal worden toegewezen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: BEWIJS Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte het slachtoffer een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Het slachtoffer incasseerde de klap ‘in de loop’. Het slachtoffer viel direct achterover, raakte buiten bewustzijn, en overleed enkele uren later in het ziekenhuis als gevolg van door de val op het achterhoofd ontstaan hersenletsel. Van voorwaardelijk opzet is in casu sprake wanneer verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar letsel (in de vorm van hersenletsel) zou oplopen. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het hersenletsel zou intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de klap bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in dit geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet zal, indien geen inzicht ontstaat omtrent hetgeen ten tijde van de klap in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de klap en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: Van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. subsidiair: mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, strafbaar gesteld bij artikel 300 lid 1 juncto 300 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Ten aanzien van de opgelegde straf heeft de rechtbank gelet op de wijziging van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht (wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11, inwerkintreding 1 februari 2006). Nu in laatstgenoemde wet niet is voorzien in overgangsrecht is de rechtbank van oordeel dat het nieuwe artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige strafzaak de gunstigste bepaling is voor verdachte en zal zij derhalve het gewijzigde artikel toepassen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij overweegt de rechtbank nog het volgende: Verdachte heeft in een periode van 3 maanden een drietal mishandelingen gepleegd, die alle werden gekenmerkt door het compleet zinloze karakter ervan. Zonder enige aanleiding heeft verdachte een vuistslag uitgedeeld dan wel geschopt. De mishandeling van [slachtoffer] op 25 december kende met de dood van [slachtoffer] een uitermate tragische afloop en heeft de nabestaanden onnoemlijk veel leed berokkend. De rechtsorde is door deze gebeurtenis ernstig geschokt. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat het anderhalve week geduurd heeft eer hij zich - niet uit eigen beweging – bij de politie heeft gemeld. Een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook alleszins gerechtvaardigd. Hoewel de gevolgen van het onder 1 bewezen verklaarde zoals vermeld vreselijk zijn zal de rechtbank verdachte niet ter beschikking stellen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het voorwaardelijk opzet. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 9 maart 2006 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde in enigszins verminderde mate toegerekend kan worden. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57, 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 2 bewezen verklaarde aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 370,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]. BESLISSING Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 2 jaren, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dat een klinische behandeling zou inhouden, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], van een bedrag van € 370,- De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 370,- ten behoeve van het slachtoffer [benadeeld[slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. Kleinrensink, voorzitter, mrs. Pennings en Van den Steenhoven-Drion, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2006. De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
|
Laatste nieuws
- Tranen
- Een Roos voor een vriend
- Video Opsporing verzocht
- Uitspraak 27-04-2006 RECHTBANK
- Kevin U. krijgt eerste proefverlof op 4 december 2008
- Onthulling gedenksteen op de Johannes Post kazerne in Havelte
- Tegel moet herinnering aan Floor levend houden
- Verklaring Henk en Trudy Garst gericht aan Kevin U.
- Dood Floor Garst door ernstige mishandeling
- Startpagina